Bij vonnis van 21 oktober 2021 had de vrederechter van Elsene het Grondwettelijk Hof gevraagd of er een discriminatie vervat ligt in artikel 237 van de Brusselse Huisvestingscode.
De vraag luidde als volgt:
« Schendt artikel 237 van de Brusselse Huisvestingscode (ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 17 juli 2003 houdende de Brusselse Huisvestingscode) de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, in zoverre die bepaling het de verhuurders die rechtspersonen zijn, niet mogelijk maakt om voor persoonlijke bewoning de huurovereenkomst op te zeggen aan de huurder van een woning (hoofdverblijfplaats), terwijl die opzeggingsmogelijkheid bestaat voor de verhuurders die natuurlijke personen zijn ? ».
Het Hof herinnert aan de voorgeschiedenis van de bepaling (die een letterlijke overname is van artikel 3, §§ 2 tot en met 4, van de woninghuurwet van 20 februari 1991 en de rechtspraak van het Hof van Cassatie (Cass., 17 september 1993, Pas., 1993, nr. 355).
Het Hof besluit zijn onderzoek met de vaststelling dat het voor een rechtspersoon, in casu een begrafenisonderneming, wel degelijk mogelijk is om de huurovereenkomst op te zeggen om het goed persoonlijk te betrekken, met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden.
Het Hof oordeelt dat de gestelde vraag niet moet worden beantwoord omdat zij berust op een kennelijk verkeerde lezing van de betrokken bepaling.
Aarzel niet om uw vragen of opmerkingen te sturen naar Laurent Delmotte ld@resolved.law of Bart Van Hyfte bv@resolved.law