In zijn arrest 78/2023 van 17 mei 2023 heeft het Grondwettelijk Hof het beroep tot nietigverklaring verworpen dat was ingesteld tegen het decreet van het Vlaams Gewest van 28 mei 2021 dat tot doel heeft de continuïteit van de dienstverlening van de Vlaamse openbare vervoersmaatschappij “De Lijn” te verzekeren in geval van staking.
Dit decreet bevordert de continuïteit van de dienstverlening van De Lijn bij stakingen. De maatregelen in het decreet omvatten :
- de verplichting om stakingen minstens 8 werkdagen op voorhand aan te kondigen;
- de verplichting voor personeelsleden in operationele functiecategorieën die door de Raad van Bestuur van De Lijn als essentieel worden beschouwd om hun aanwezigheid ten minste 72 uur voor de dag van de staking aan te kondigen.
- Disciplinaire sancties voor het niet doorgeven van voornoemde kennisgeving;
- Een verbod om de aangepaste vervoersdienst voor stakend personeel te hinderen.
Verzoekers, drie vakbonden en twee werknemers van de vervoersmaatschappij de Lijn, voerden aan dat het decreet in strijd was met de regels inzake de bevoegdheidsverdeling, aangezien individuele of collectieve arbeidsverhoudingen tot de bevoegdheid van de Staat en niet van de Gewesten behoren. Als tweede middel voerden verzoekers aan dat het decreet een inbreuk vormde op de vrijheid van vereniging, de vrijheid van overtuiging en meningsuiting en het recht om collectieve actie te voeren.
Wat de schending van de bevoegdheidsregels betreft, verklaarde het Hof het Vlaamse Gewest bevoegd om een dergelijk decreet vast te stellen door de theorie van de impliciete bevoegdheden toe te passen. Op die manier kan het Gewest bepaalde aspecten met betrekking tot individuele en collectieve arbeidsbetrekkingen regelen die in het decreet in kwestie zijn opgenomen.
Ten tweede oordeelde het Hof dat het bestreden decreet een legitiem doel nastreeft door het vrije verkeer en het recht op mobiliteit van de gebruikers van De Lijn te waarborgen. Bovendien oordeelde het Hof dat de verplichtingen en sancties waarin het decreet voorziet passend zijn en dat de verboden gerechtvaardigd zijn.
Het Hof concludeerde daarom dat het decreet van 28 mei 2021 geen inbreuk maakte op de vrijheid van vereniging, geloof en meningsuiting of het recht om collectieve actie te voeren en verwierp het beroep.
Er zij op gewezen dat het bestreden decreet geen minimumdienst vaststelt in de zin van de door de ILO (International Labour Organization)-organen vastgestelde beginselen, aangezien het geen minimumvervoersdienst garandeert in geval van een staking. Feit blijft echter dat het bestreden decreet een inmenging in de uitoefening van de vrijheid van vereniging en het recht op collectieve onderhandelingen inhoudt, die volgens het Hof niet onevenredig is ten opzichte van de rechten van de betrokken werknemers in het licht van de nagestreefde doelstellingen.
U kunt uw opmerkingen of vragen sturen naar Bart Van Hyfte, Laurent Delmotte of Olivier Vandingenen